Toekomstbestendige land- en tuinbouw vraagt een nationale landbouwagenda

De Nederlandse land- en tuinbouw behoort tot de top van de wereld. Een positie waar we trots op mogen zijn. Want het is niet niks om als relatief klein land, zeker qua oppervlakte, jezelf als tweede exportland van agrarische producten in de lijstjes terug te zien. Een positie die ook niet zomaar is verworven; jaren van hard en intensief samenwerken zijn eraan voorafgegaan. Goede onderwijs- en onderzoeksinstellingen, een unieke structuur voor wat betreft de afzet van onze producten, een sterke financiële sector, een goede ketenbenadering: het zijn de ingrediënten die hiervoor hebben gezorgd. Maar zoals het bij de financiële producten altijd wordt gesteld, geldt ook hier: ‘resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst’. En zeker niet als we zien welke uitdagingen op ons afkomen.

In de eerste plaats zien we een schizofrene consument. Die bepleit in allerlei enquêtes dat de productie op alle mogelijke manieren verantwoord moet zijn. Maar als de winkelwagen wordt onderzocht, is vaak de prijs de doorslaggevende factor voor de keuze van een product. Daar komt bij dat er een tweedeling in de consumentenmarkt zichtbaar wordt: kiezen voor het volledig verantwoorde product met de bijbehorende prijs tegenover de keuze voor het goedkope product met de daarbij horende productiemethoden en kwaliteit. Het middensegment lijkt te verdwijnen. En dat heeft gevolgen voor de Nederlandse land- en tuinbouw.

In de tweede plaats zien we dat de ketensamenwerking niet meer een gegeven is. Productschappen worden afgeschaft en het is voor de meeste sectoren lastig om er een alternatief tegenover te zetten. In sommige sectoren lukt dat vanwege een dominante speler (kalverhouderij met de Van Drie Groep of de zuivel met FrieslandCampina), maar in de meeste sectoren is daar geen sprake van. Dit ontbreken van ketensamenwerking ondergraaft innovatie, onderzoek naar meer verantwoorde productiemethoden en het zoeken naar het vergroten van marktmogelijkheden. Geen vrolijk beeld.

Vanuit milieuoverwegingen wordt de veehouderij steviger eisen opgelegd ten aanzien van de mestproblematiek. Daar is niets mis mee; iedere sector moet zich steeds meer bewust worden van zijn gevolgen voor de omgeving. De veeteelt mag daar geen uitzondering op zijn. Maar deze lijn heeft ook gevolgen voor de productie, gevolgen die momenteel nog onderschat worden. De mest bevat naast organisch materiaal ook mineralen zoals nitraat en fosfaat. Te veel van die twee leidt tot verzuring van natuurgebieden en tot een te hoge belasting van grond- en oppervlaktewater. Krappe mestnormen in combinatie met hoge gewasopbrengsten vragen optimaal management om bodemvruchtbaarheid ook voor een volgende generatie op peil te houden. Het mineralenoverschot in de dierlijke mest zal het huidige kunstmestgebruik kunnen gaan vervangen, maar hoe zorgen we hiervoor?

Dit zijn maar enkele van de uitdagingen waar de agrarische sector voor staat. Het is makkelijk om te stellen dat de sector dit zelf moet oplossen; dit zeggen we tenslotte ook over de retail en de chemische sector. Maar die benadering vind ik te kort door de bocht. Daarvoor zie ik twee redenen. Ten eerste de grote invloed op onze dagelijkse voedselproductie als de sector geen perspectief heeft. Als we het volledig aan de markt overlaten, zijn vele agrarische ondernemers niet meer in staat om door te gaan met hun bedrijf. De investeringen zijn te groot en de marges te klein. Voedselveiligheid en voedselzekerheid zijn zo belangrijk dat we ons een dergelijk scenario niet kunnen permitteren. We willen zeker weten dat we morgen ook eten hebben.

Ten tweede vormt de agrarische sector een belangrijke economische factor voor de welvarendheid van ons buitengebied. Als deze daar verdwijnt, verpaupert het platteland. En dat is onbespreekbaar. Daarom ben ik van mening dat we moeten nadenken over hoe de land- en tuinbouw toekomstbestendig kan worden en blijven.

Kunnen we dat als provincie Gelderland alleen? Neen, dat is een thema van nationale aandacht. Daarom zou het goed zijn als alle partijen die hier iets mee te maken hebben elkaar opzoeken en gezamenlijk een agenda opstellen. Een agenda voor de stad zoals het kabinet nu voorstelt, is mooi, maar kan niet zonder een landbouwagenda. Daarom roep ik Rijk, provincies, bedrijfsleven, gemeenten, kennisinstellingen op om samen zo’n landbouwagenda op te stellen. Wie pakt met mij die handschoen op?

Jan Jacob van Dijk, Gedeputeerde voor Land- en Tuinbouw