Preventief vaccineren om risicos te beperken?

Onze sector kampt momenteel met een vrij uitzonderlijk probleem. Ik doel hierbij uiteraard op de vogelgriep. De gedachten gaan hierbij terug naar de uitbraak van vogelgriep (H7N7) van 2003, maar er zijn grote verschillen tussen elf jaar geleden en nu.

Om met het “positieve” te beginnen: de huidige H5N8-gevallen worden overgebracht door watervogels. Dit houdt vanzelfsprekend in dat de gevallen zich vooral in waterrijke gebieden voordoen. Oftewel gebieden met een lage pluimveedichtheid. Het is dan ook van groot belang dat de besmetting niet overslaat naar concentratiegebieden met hoge dichtheid van pluimveebedrijven, waarbij ik doel op De Peel en de Gelderse Vallei. De gebieden in het westen zijn keurig afgescheiden, maar in het noorden gelden helaas minder strenge regels. Dat is zeker een punt van aandacht.

Het gevaar en tegelijkertijd het uitzonderlijke aan H5N8 is dat het een hoog-pathogeen virus betreft. In 2003 hadden we te maken met introductie van het laag-pathogene H7N7, wat inhoudt dat er een mutatie naar hoog-pathogeen nodig was voordat er daadwerkelijk vogelgriep optrad. Bij een hoog-pathogeen betekent elke overdracht direct een besmetting, wat het virus zeer gevaarlijk maakt. Een aantal jaren geleden kampte Europa al met het vergelijkbare H5N1-virus, maar in Nederland werden destijds geen besmette wilde vogels aangetroffen.

De vraag rijst al snel of we dit hadden kunnen/moeten zien aankomen. Ik neig daarbij naar “moeilijk”, gezien onze gebrekkige ervaring met hoog-pathogene virussen. Zo was nog niet vaak gezien dat hoog-pathogenen verspreid werden door wilde vogels en zoals gezegd hebben we bij H5N1 geen besmettingen in Nederland gezien. Inmiddels is er op 5 Nederlandse pluimveebedrijven H5N8 aangetroffen, waarbij minimaal één geval veroorzaakt zal zijn door wilde vogels uit het buitenland (vergelijk Duitsland en Verenigd Koningrijk). De vraag is nog of verdere verspreiding binnen Nederland plaats heeft gevonden, ook door wilde vogels of door andere contacten.

Een nog belangrijkere vraag is echter wat we nu gaan doen. We lijken het probleem op dit moment redelijk onder controle te hebben. Verdere verspreiding voorkomen is goed te doen, indien je je houdt aan de regels die nu gelden. Het gevaar speelt daarbij wel dat we té gerust zijn op het voorkomen van verdere verspreiding. De kans daarop mag dan relatief laag zijn, maar als het wél overslaat naar De Peel of de Gelderse Vallei hebben we het over een situatie die we niet kunnen controleren. 2003 spookt daarbij door mijn hoofd.

Een veelbesproken middel in deze strijd is preventieve vaccinatie, waar zeker naar gekeken zou moeten worden. Ik heb het dan niet over vaccinatie van ál ons pluimvee, maar wel van het pluimvee in de twee genoemde risicogebieden. Criticasters stellen dat vaccinatie op andere plaatsen niet heeft gewerkt, maar we kunnen door vaccinatie wel degelijk heel goed transmissie van dit soort virussen voorkomen.

Een ander punt van kritiek is dat je met vaccinatie maar een klein deel van het risico aanpakt, gezien het grote aantal verschillende virussen. Dat laatste is wel zo, maar uiteindelijk gaat het allemaal om H5 en H7; we kunnen vaccins zo maken dat ze tegen een breed spectrum van deze virussen bescherming bieden. Dat kun je niet vergelijken met vaccins voor mensen, omdat – onder meer door de langere levensduur van een mens – de evolutie van het influenzavirus daar heel anders verloopt. Bij virussen bij kippen en wilde vogels en vaccinatie daartegen ligt dat dus anders.

Ik roep bij dezen iedereen op om de gevolgen van een verdere verspreiding nog eens goed te realiseren en na te denken over manieren om dit te voorkomen. Want ook iets dat gebeurt met een relatief kleine kans kan enorme, oncontroleerbare gevolgen hebben.

Mart de Jong, Hoogleraar Kwantitatieve Veterinaire Epidemiologie, Wageningen Universiteit